Hoofdstuk 6: De brief

Langzaam dringt de vroege ochtend tot me door.
Mijn lichaam ontwaakt. Ik hoor de ontwakende dag rond me. Ik draai me om, nog slaperig. Ik open mijn ogen en kijk recht in de ogen van Bas. Heldere, glinsterende ogen. Een warme gloed stroomt door me, van kop tot teen en terug en heen en weer. Ik kruip tegen hem aan, ik omhels hem. Ik klem heel mijn lijf rond hem en aan hem en tegen hem. Ik wil hem voelen, helemaal, en hem niet meer loslaten. Even genieten. Even heel hard genieten van dat kleine beetje geluk.

Ik moet ingedommeld zijn. Ik word weer wakker, de plaats naast me is leeg.
Ik ga op de rand van het bed zitten. M’n shortje hangt over de rugleuning van de stoel naast bed. Mathieus shortje. Wat zou Mathieu nu doen of denken… Zou hij bij zijn Bas zijn blijven slapen? Een glimlach speelt rond m’n lippen. Een gelukkige glimlach. Maar was dat om Mathieu of Bas? Of om mezelf?

De geur van verse koffie haalt me uit gedachten. Ik trek snel de short en m’n training aan.
Bas komt de kamer binnen, met 2 dampende mokken. Hij zet ze op een tafeltje naast de deur, hij legt z’n lange armen om me en trekt me tegen zich aan. Ik voel de spanning en goesting van zijn lijf overgaan op het mijne. Onze lippen vinden mekaar, we kussen, diep, warm, innig. Heel ons lichaam ontspant, alle spanning loopt naar onze pik. Ik voel zijn erectie door z’n jeansbroekje duwen. Ik duw mijn erectie door m’n short en training tegen zijn erectie. We genieten, minutenlang. Dit was het. Dit mocht elke ochtend… Ik zweefde en vergat de realiteit.

De dag verloopt grotendeels zoals gisteren: Elkaar begluren, betrappen, lachen, in elkaars armen hangen tijdens de pauzes…
Tegen half 5 ‘s middags stopt Bas. Hij wenkt me en verdwijnt achter de stal.

“Kom je vanavond nog even naar de stal? Ik wil je voelen, lekker knulletje”. Bas kust me hard en onstuimig. Ik beloof m’n best te doen. “Hangt er wat van af of dat mag van ma, ik mag niet zomaar weg”.
Bas z’n gezicht trekt op slag grauw. “Mag je dan niet uitgaan? Je bent 18, je doet toch wat je wilt?” lijkt hij toonloos voor zich uit te zeggen.
Z’n blik verliest alle glans, alle warmte, alle speelse deugenieterij weg.
Ik grijp Bas z’n middel en leg m’n hoofd tegen z’n schouder. Zacht fluister ik dat ik m’n best ga doen. Dat ik hem graag zie. Dat ik hem niet kwijt wil. Een traan rolt over m’n wang. Ik voel een traan in m’n nek vallen. Een rilling gaat door me heen. Ik kijk op, naar Bas z’n ogen. Ze staren nog steeds oneindig. Ze glinsteren. Van tranen. Van ongeloof en onbegrip.

Met een dubbel gevoel fiets ik tergend traag en tegen m’n zin naar huis. Ik ben een nacht niet thuisgeweest. Ik weet al zeker dat ik niet nog even ga buiten mogen vanavond. Maar dat kan ik Bas toch niet vertellen? Ik voel me er schuldig over. Ik wil bij hem blijven. Maar onaangekondigd wegblijven, nee, dat gaat het nog veel erger maken. En het zal al niet makkelijk worden.
Ik zucht diep. Geen fietsen, ik was eerste thuis. Het stemt me lichtjes rustiger. Niet dat het vooruitzicht aangenaam is. Ik zal sowieso stil en klein wegglippen en me op m’n kamer opsluiten.
Ik ga op zoek naar Garfje. Hij zal me gemist hebben. Nog voor ik aan het tuinhuis ben, komt hij al vanachter het muurtje rennen. Luid maauwend komt hij aangelopen en met z’n lijf en staart rond m’n benen draaien. Hij gaat zitten en staart me maauwend aan. Ja, hij weet wel hoe hij mij z’n knuffel moet vragen, de altijd vrolijke onschuldige deugeniet. Ik glimlach, neem hem op, draai hem op z’n rug in m’n armen. Ik ga in één van de tuinstoelen zitten. Ik droom weg, Garfje z’n ronkertje maakt me slaperig.

Ik schrik wakker van slaande deuren.
Fuck. Ma is thuis.
Garfje springt geschrokken weg en maauwt nog voor hij achter het tuinhuis verdwijnt. Tot straks, m’n Garfje.
Wat beteuterd stap ik binnen. Ma is al met pannen bezig. Ik roep dat ik er al ben, ik zie ze schrikken en onhandig doen met een klein bruin flesje.
Leffe.
Ma ziet dat ik naar het flesje staar. Onverschillig zet ze het flesje aan haar lippen en neemt een paar slokken. Ze draait zich om en gaat verder met een pan en schaal met iets wat allicht de groente zal zijn.
Verslagen sta ik te kijken.

Het geluid van de garagepoort haalt me uit overpeinzingen. Broer komt thuis.
Ik stap achteruit de keuken uit, en loop naar m’n kamer.
Ik heb het goed gezien, daarnet, de vorige avonden, de voorbije weken. Ma drinkt. Ze kan het niet meer verbergen. Ik probeer na te denken. Waarom drinkt ze? Ze heeft me geleerd dat je alleen wijn drinkt bij het eten op restaurant of op het Kerstfeest dat mémé organiseert. Ze heeft me geleerd dat je alleen op zondagmiddag na een fietstocht een glas bier drinkt.
Niemand drinkt Leffe zomaar uit het flesje. Waarom?

De avond glijdt tergend traag voorbij. De PC interesseert me niet. De diskettes van Rita heb ik nog steeds niet bekeken. Ik heb Garfje gezocht en mee naar m’n kamer genomen. Dat doe ik wel vaker. Hij is er tenslotte geboren en heeft er z’n eerste weken doorgebracht. Hij ligt in een bolletje gedraaid op het voeteneind van m’n bed, z’n lievelingsplek, na m’n armen. hehe 🙂
Ik zit op bed, een paar strips van “Suske en Wiske” lezen. Ik kan er m’n aandacht niet bij houden. Ik mijmer over de nacht met Bas. Ik denk terug aan z’n warme lijf boven me, in het gras achter de stal. Garfje reageert even, hij strekt 1 voorpoot en zoekt een andere houding. Hij vleit zich half opgedraaid half liggend tegen m’n voet. Hij kriebelt me, maar hij mag. Een tinteling gaat door m’n lijf. Bas mag me ook kriebelen. Ik neem me voor om straks ongemerkt weg te glippen. Ineens overvalt een melancholisch gevoel me.

Het is snel stil geworden in huis. Ma heeft niets meer gevraagd over gisteravond of het werk. Ze heeft voor één keer niet staan schreeuwen en overdreven luidruchtig met deuren geslagen omdat ik geen avondeten wou. Het was stil. Te stil.
Zonder opvallend goed te sluipen, ga ik stilletjes naar beneden. Ik ga de woonkamer binnen. Ma ligt in de zetel. Slapend. Ik zet de TV uit en draai de dimmer minder fel. Het flesje Leffe in de keuken staat nog op het aanrecht. Ook in het donker herken je de flesjes. Op de salontafel stonden 3 flesjes, één meer dan anders. De kroonkurken er ook deze keer weer naast.
Ik zucht stil.
Ik sluip de woonkamer uit, trek m’n schoenen aan en ga buiten. Garfje laat ik op m’n kamer.

Ik fiets als een bezetene naar de stal. Ik wil Bas zien. Hem voelen, hem ruiken, hem horen fluisteren tussen 25 kussen door dat hij me leuk vindt. Ongeduldig als een klein kind vlieg ik over het land. Bas is er al. Ik gooi m’n fiets neer zonder te kijken. Bas ligt naast een klein kampvuur. Hij heeft alleen z’n veel te korte jeansshortje aan dat overduidelijk vol goesting zit. Hij straalt als hij me ziet en springt recht. Met een lange stevige warme knuffel begroeten we elkaar. Ik voel snel Bas z’n harde paal duwen, hij beweegt z’n heupen zodat ik z’n goesting wel moet voelen. Ik word er wild en geilig van. Ik wil hem. Ik wil Bas. Bas mag met me doen wat hij wou. Ik zal me helemaal aan hem overlaten.

Het kampvuur is gedoofd. De nacht is langzaam gekomen, is onze getuige, blijft geduldig, en heeft z’n zegen gegeven over ons spel. We lachen nog wat na, de verlossing van de spanning van de dag doet ons goed.

Nog half verdoofd fiets ik naar huis. Bij het binnenrijden van de straat staar ik naar huis. Het licht dat uit het venster van de woonkamer komt, zelfs met de gordijnen dicht, is fel en helder. Vreemd. Ik had de dimmer toch zachter gedraaid? Ik draai die altijd tot het licht schemert…
Wat onzeker zet ik m’n fiets in het berghok, ik ga voor één keer niet langs de voordeur maar door de garage naar binnen. Traag en stil rol ik de zware houten poort open, nog 10x trager doe ik ze dicht. Het lijkt een eeuwigheid te duren. Waarom maken die dingen ook zo ontzettend veel lawaai? Het was al zeker na middernacht, ma zal slapen, ik wil niemand wakker maken. Bij de gesloten poort blijf ik nog even staan luisteren, of niemand opstaat of lawaai maakt of wakker geworden is. Tijdens het moment wachten dwalen m’n gedachten af naar Bas. De zachte warme gloed die ik heel de avond bij Bas voelde, voel ik weer. Ik sluit m’n ogen en geniet heel even, heel kort.

In stilte ga ik naar binnen. Via de keuken en woonkamer naar de traphal naar boven. Althans. Dat was het plan.
Ik had het goed gezien: Het licht in de woonkamer brandt weer gewoon. Ik kom in de woonkamer en schrik. Niet zomaar schrikken. Ik sta aan de grond genageld. Ma zit op de bank, TV was uit. Er staan nu geen 3 maar intussen 5 flesjes Leffe op de salontafel.
Dit voorspelt niet veel goeds, zelfs een vis kon je dat vertellen.

“Waar kom jij vandaan?”
“Van bij een vriend” antwoord ik, nog niet eens gelogen. Vanalles flitst door m’n hoofd. Wat gaat dit worden?
Ma kijkt me doordringend aan, plukt zenuwachtig aan haar vingernagels.
“Jongen, ga eens zitten, we moeten praten”.
Ik lijk even niet te bewegen. “Ga zitten, nu!” klinkt het dwingend en bulderend.

De klik. De knop draait zich om. Als een voorafgeprogrammeerde robot stap ik vooruit, ik laat m’n lijf in de eerste éénzit-sofa zakken. Ik staar voor me uit.
Ik vang weinig op van “het gesprek”. Dit was geen gesprek, dit was een monoloog. Een preek. Priester Ma.
Een half jaar geleden had ik in een briefje aan m’n ma geschreven dat de jongen in mijn gedichten niet zomaar een jongen was, dat ik verliefd was, op die jongen. Dat ik homo ben.
Ik durfde het niet te zeggen, bang van de negatieve reactie. Ik wist dat het negatief ging zijn. Mijn 6e zintuig vertelde me dat. Garfje wist het ook. Garfje wist dat ik wou vertellen, hij luisterde onvoorwaardelijk en bleef terugkomen.

Er wordt over de brief niet gesproken.

“dokter Buyselinck”. Ik schrik op. Einde klik. Knop teruggezet.
“Dokter?” vraag ik.
Ma is zichtbaar ook uit haar lood. Ik heb gereageerd. Mag dat wel?
Ma gaat verder:
“Ja, ga met de huisarts praten. Ik weet zeker dat hij je kan helpen. Hij heeft het beste met ons voor.”.

Ik schudde m’n hoofd. Van ongeloof. Is dit m’n ma? Stuurt ze me naar de huisarts omdat ik homo ben?
“Waarom moet ik naar de huisarts? Ik ben niet ziek.”. Mijn stem trilde. Weten wat komen zal, het me bang.
“Jongen, je bent niet… je-weet-wel. Dat is vies, dat is voor zotten op TV, zo onbeschaamd in hun bloten staan”. De dubbele tong had moeite om helder te spreken. Het West-Vlaamse accent klonk hard, brekend, dodend. “Jij bent mijn zoon, jij bent zo niet. Dokter Buyselinck weet dat ook, hij zal je helpen. Maak morgen een afspraak. En blijf weg van jongens en mannen. Ze hebben een slechte invloed op je. Je gaat voortaan alleen nog met meisjes optrekken”.

Ik sta op, ik blijf staan en kijk m’n ma aan. “Jij bent mijn ma niet”. Ik spuug de woorden uit. Emotieloos.
Zonder nog een blik te gunnen, verlaat ik de woonkamer. Ik ga de trap op. Ik voel m’n moed als lood in m’n schoenen zakken. “Het woord” is gevallen zonder het uit te spreken. En ik heb wat ongelofelijks doms gedaan: Ingaan tegen m’n ma. Dit gaat niet goedkomen.

Ik doe de deur van m’n kamer dicht. Voor één keer draai ik de sleutel om en hang ik een oud shirt over de klink. Ik laat de sleutel zitten. Ma zal vanavond niet meer met me spreken en me niet meer storen en niet door het sleutelgat kijken of het licht nog brandt. No way.

Ik ga op bed zitten. M’n plushe beertje leg ik op de plek van m’n hoofdkussen. Ik fluister zacht “Beer, vanaf nu ben je m’n hoofdkussen. Je bent altijd bij me, je bent m’n troost”.
Garfje had niet gereageerd. Ik streel hem. Hij wordt traag wakker en kijkt me aan. Een strekkende poot en tegelijk een “aai-me-aanraking” met z’n voorpoot, en een smekende blik.
Ik weet niet of hij smeekt om te mogen blijven verder slapen, of dat hij smeekt om een knuffel. Ik neem hem in mijn armen, hij blijft slaperig en gaat vrijwel automatisch op z’n rug, z’n pootjes omhoog. Z’n ronkertje start weer, minder luid, meer geruststellend. Hij fleemt zijn kop tegen me. Ik hou hem vast en nestel me min of meer in een comfortabele positie op bed, nog leunend tegen de muur aan het kopeinde van bed.
Ik vergeet alles en iedereen rond me. Ik aai Garfje en leun tegen Beertje. Ik voelde me week worden. Een traan rolt over mijn wang. Een tweede en derde volgen snel.
Tussen de tranen denk ik aan Bas, het kampvuur, z’n gekriebel, z’n zachte warme heerlijke lijf. Ma weet niet waar ik geweest ben. Ma weet niet van Bas en mij. Dat stemt me hoopvol.
En toch huil ik mezelf in slaap, Garfje in m’n armen. Ik weet niet of ik huil van verdriet of van geluk. Van teleurstelling of opluchting.

Ik huil. En ik weet niet wat het met me doet.

 
 
(c) Krabbat

Terug naar index | Terug naar hoofdstuk 5: Onverwachte logé | Verder naar hoofdstuk 7: Zonder afscheid