De dageraad ontwaakt
De zomer nog halfnaakt
Het geluid van tjirpende krekels dringt nog lang niet door
Een slak kruipt tergend traag over het zilveren spoor
De zachte wind zucht, het fijne witte doorkijkgordijn danst
Het grote raam staat op een kier, de ochtendzon glanst
De dageraad kruipt binnen
De warmte zal gauw herbeginnen
Vogels tsjilpen en fluiten en krijsen onregelmatig in koor
Twee eenden met kroost zwemmen in het ochtendgloor
De ochtendzon werpt haar stralen over het land
Wind waait zacht als een onopvallende strelende hand
De overspelige hitte zindert traag
De ochtend groeit gestaag