EĆ©ntonig grijs.
Wind raast.
Een kleine jongen strompelt tussen plassen.
Z’n regenjas doorweekt. Z’n schoenen sompend.
Achtergebleven. Achtergelaten.
Op zoek. Onwetend. Bang.
Hij wacht aan de lage pilaar.
Onbeweeglijk. Minutenlang.
Resten cement en afgebrokkelde stenen.
Een verroeste haak verraadt een verdwenen hek.
Treurende pilaar.
Eenzaam.
Regen gutst.
Wazige verte.
Glazige blik.
Kille koude.
Stilte.